DE WEEK TEGEN PESTEN

Het is deze week (19-23 september 2016) de Week tegen Pesten. Alom in de media is aandacht voor het fenomeen pesten, vooral op scholen maar ook op het werk. Natuurlijk heb ik niet stilgezeten. Op de site van Sociale Vraagstukken verscheen mijn column.

De opvoedsite Kroost heeft het interview overgenomen dat Annemiek Verbeek met mij had vlak voor het verschijnen van mijn boek en destijds gepubliceerd werd in het tijdschrift J/M

Op de onderwijs/pedagogieksite HetKind is hernieuwde aandacht voor één van mijn artikelen over pesten: een veilige school begint bij een veilig team

Op woensdag kwamen twee studentes journalistiek uit Tilburg naar mij toe om een item te maken over pesten op de werkvloer. Hun leuke resultaat kun je hier zien.

En hier kun je het radio-interview terugluisteren dat ik vorig jaar had in de week tegen pesten, bij Radio 5, NTR-academie (een uur! het begint met een leuk muziekje)

alles over pesten zijkant koop nuEn wie echt Alles over Pesten wil weten, leest natuurlijk mijn boek!

Een krijsend kind in de supermarkt

Radiocolumn:

Het is een nachtmerrie voor (bijna) alle ouders en alom spreekt men er schande van: een kind dat languit in de winkel gaat liggen krijsen, of gilt dat het NU deze koekjes wil. De ouders, bang voor de prikkende blikken in hun rug, sussen het kind en geven het dan maar zijn of haar zin. Waarna men er nog meer schande van spreekt of denkt. Zie je wel: die ouder kan geen grenzen stellen, dat kind wordt gewoon verwend. Zijn dwingende gedrag wordt beloond, wat moet dat worden in de toekomst? Het kind een pak voor de billen geven is al helemaal uit den boze. Slaan is immers taboe? Hoe overleeft een ouder het spitsuur in de supermarkt? Hoe deden ze dat vroeger?

Nou, om te beginnen wáren er vroeger helemaal geen supermarkten. De winkels hadden een toonbank, en als je aan de beurt was vertelde je wat je graag kopen zou en dat werd je dan aangereikt. Niks geen verleidelijke pakken Dora-koekjes op kinderhoogte. Die bestonden trouwens ook nog niet. De meeste boodschappen werden trouwens thuisbezorgd, van brood en melk tot en met groenten en vlees. Bij de kruidenier hoefde je eigenlijk niet dagelijks te zijn. En natuurlijk stond er een pot met snoepjes op de toonbank. En als je geluk had mocht je als kind er daarvan één uitzoeken.
Ergens in de jaren vijftig of zestig werd de supermarkt uitgevonden, of eigenlijk werd deze vanuit Amerika ingevoerd waar dit fenomeen al langer bestond. Mèt de supermarkt werd de marketing uitgevonden: hoe kun je de klanten zo veel mogelijk verleiden je producten te kopen. Deze marketing werd een complete wetenschap, die zich richtte op het onbewuste: gevoelens, emoties, identiteit. Zo bleek uit onderzoek dat mensen in een supermarkt minder vaak met de ogen knipperden, alsof ze in een soort trance waren. Bij de kassa nam de frequentie van knipperen dan enorm toe, hetgeen wijst op stress (1). Marketeers weten dit allemaal – en nog veel meer. De supermarkt (en vele andere winkels) zijn dan ook maximaal ingericht om tot aankoop te verleiden. Niet voor niets beginnen supermarkten met een groenteafdeling: als je net binnenkomt ben je nog helemaal alert(2). De groenteafdeling vraagt weinig alertheid en geeft ook weinig verleiding. De echte verleidingen staan verderop, en vooral bij de kassa. Is het je nooit opgevallen dat nu vrijwel elke kassa omgeven is door chocola en zoetigheid? Niet alleen bij de supermarkt, maar ook bij de blokker, de drogisterijketen, de bouwmarkt, de benzinepomp, etcetera?  Dat is niet voor niks.

Kinderen zijn nog veel kwetsbaarder voor dit soort verleiding, en dat weten ze bij de supermarkt en andere winkels ook. Die prinsessen- en piratenkoekjes op kinderhoogte zijn beslist geen toeval, maar keiharde marketing. Natuurlijk zeggen de fabrikanten dat het allemaal de veranwoordelijkheid van de ouders is om grenzen aan hun kind te stellen. Maar in het spitsuur van de supermarkt – lange dag achter de rug, jijzelf en je kind(eren) moe- heb je al genoeg energie nodig om je eigen gedachten bij elkaar te houden. Is het dan vreemd dat je kind op hol slaat? Als moderne ouders hebben we er een flinke klus aan, zonder dat we er ooit een gebruiksaanwijzing voor in handen hebben gekregen. Toegeven mag niet, laten krijsen ook niet, en slaan al helemaal niet. En ondertussen doen de marketeers hun uiterste best om kinderen tot zeuren aan te wakkeren.(3)
Wat is wijsheid? Wéét dat de supermarkt zo ingericht is om jou en je kinderen maximaal te prikkelen en verleiden. Het liefst laat je je kids helemaal thuis, maar die optie is er nou eenmaal niet altijd. Je kunt wel je kind laten ‘helpen’: in plaats van verbieden, kun je het laten meezoeken naar de macaroni. En als het aankomt met een pak Spongebob macaroni (ja dat bestaat) zeggen: “ja, dat is Spongebob, leuk hè?” En dan terugleggen. Of laten kiezen tussen twee mogelijkheden die jij bepaalt.

En als je met zo’n hummel door een speelgoedpaleis loopt, verwacht er dan niet teveel van. De prikkels daar, met al dat geel, blauw en roze, zijn gewoon méér dan welk kind dan ook kan verdragen. Ik zag ooit een jongetje steeds met ander speelgoed naar zijn vader rennen, die vervolgens boos werd. Hij had ook kunnen zeggen: “tjonge, wat is dat een mooie auto.” Het joch was hooguit drie…
Maar weet ook, dat de meeste volwassenen je sores zullen herkennen. We hebben allemaal wel eens met een krijsend kind in de supermarkt gelopen. Zo stond ik ooit bij de kassa met een luidruchtig tegenstribbelend kind, dat haar zin niet kreeg. Een oudere dame legde haar hand op mijn arm en zei: “je doet het goed hoor!”

Noten:

(1)Vance Pacquard: de verborgen verleiders. (The hidden Persuaders, 1957)
(2)Asha ten Broeke en Ronald Broekhuizen: Eet mij. Amsterdam 2012.
(3)zie ook het rapport van Foodwatch over kindermarketing: https://www.foodwatch.org/nl/onze-campagnes/onderwerpen/kindermarketing/rapport-kindermarketing/

(dit blog verscheen in maart 2013, in september 2014 heb ik hem als radiocolumn uitgesproken op Radio Rijnmond)

Red onze jongens!

Op de ouderavond voor alle 2 VWO klassen van een grote scholengemeenschap in mijn woonplaats, vertelde de coördinator dat er in heel 2VWO van deze school 107 leerlingen zijn, waarvan 70 meisjes en 37 jongens. Volgens haar was dat niet zo problematisch, immers, een aantal decennia geleden, toen zij op school zat, `was dit omgekeerd en maakte ook toen niemand zich druk daarover.’ Gelach en herkenning van de ouders in de zaal. Maar is het echt zo onproblematisch, vroeg ik me af. Wat is er aan de hand?

Het is de laatste tijd in de mode om allerlei verschillen tussen jongens en meisjes te verklaren aan de hand van wetenschappelijke inzichten uit hersenonderzoek. Wij zijn ons brein, zeg maar.  Het brein van jongens ontwikkelt zich anders en trager dan dat van meisjes, zodat meisjes in de puberteit een voorsprong hebben op jongens. Het is dus logisch en een teken van geslaagde emancipatie dat meisjes nu een voorsprong hebben op jongens. Bovendien, zo wordt aangevuld vanuit pedagogische hoek, is het onderwijs de laatste decennia `gefeminiseerd’: er staan steeds meer vrouwen voor de klas die meisjesgedrag goedkeuren en drukker jongensgedrag afkeuren. De inhoud van het onderwijs is bovendien (daardoor?) ook vrouwelijker geworden, met meer nadruk op samenwerking en zelfstandig werken, zaken waar meisjes beter in zijn dan jongens. Jongens missen daarbij ook nog eens een mannelijk rolmodel, nu ze vanaf de kinderopvang tot en met het voortgezet onderwijs in een vrouwenwereld moeten leven. De laatste tijd groeit de roep om meer mannen in het onderwijs, maar onduidelijk is waar die mannen dan vandaan moeten komen. Op de pedagogische academies vormen de mannelijke studenten een zeer kleine minderheid, waarvan ook nog eens de helft voortijdig afhaakt.

De vraag is: zijn deze verklaringen afdoende, en zo ja, moeten we ze dan maar accepteren? Immers, een groot deel van de jongens die voorheen wèl het VWO haalden, haalt dat nu niet meer. Als beoogde kennissamenleving kunnen wij ons dat niet permitteren. Een generatie jongens komt nu niet uit de verf en dat is niet alleen op persoonlijk, maar ook op maatschappelijk en economisch niveau, doodzonde. Er moet daarom nog eens goed gekeken worden naar de factoren die in deze ontwikkeling een rol spelen.

Ten eerste wil ik de biologische verklaring van een paar kritische kanttekeningen voorzien. Een aantal decennia geleden was het erg in de mode om te kijken naar sociale bepaling als oorzaak voor de verschillen tussen jongens en meisjes. Jongens werden opgevoed om sterk en de baas te zijn, meisjes werden opgevoed om te zorgen. Alle verschillen tussen jongens en meisjes hadden volgens die opvatting hun oorzaak in de opvoeding. Dat moest anders: jongens moesten nu met poppen spelen en meisjes moesten in bomen klimmen.  Dit bleek maar tot op zekere hoogte te werken, de verschillen tussen jongens en meisjes bleken hardnekkiger dan gedacht. Nu is de opvatting helemaal naar de andere kant omgeslagen: alle verschillen worden nu toegeschreven aan de biologie, aan het brein. Maar ook nu schieten we hierin door: immers, de verschillen binnen de seksen zijn groter dan de verschillen tussen de seksen. Oftewel: binnen de groep jongens zijn de verschillen groter dan de gemiddelde verschillen tussen jongens en meisjes. En dus ook: binnen de groep meisjes zijn er grotere verschillen dan die tussen jongens en meisjes. Die verschillen worden nu veronachtzaamd: heel zachtaardige communicatieve jongens, of meisjes met een sterk ruimtelijk inzicht en een wiskundeknobbel, krijgen minder ruimte. Onlangs werd op grond van de biologische verschillen en het minder presteren van jongens, een pleidooi gehouden voor gescheiden onderwijs, maar dat houdt geen rekening met deze verschillen.
Het nadeel van biologische verklaringen is dat ze sociale processen maskeren of goedpraten. Sociale verschillen worden nu gelegitimeerd door biologische verschillen: het zit nu eenmaal in onze genen. De vele sociale factoren die een rol spelen in mannen- en vrouwengedrag, worden daardoor over het hoofd gezien, bevestigd, goedgepraat of zelfs versterkt. Want wat me wel opgevallen is, is dat de sociale definities van mannen en vrouwen in de afgelopen 30 jaar sterker verschillend en veel dwingender zijn geworden. Zelf kom ik uit de Pippi Langkous generatie: wij groeiden in de jaren 70 op met Pippi als rolmodel, sterk en zelfstandig. Emancipatie was nog geen scheldwoord, maar een legitiem doel. Wij droegen als meisjes tuinbroeken en speelden met zowel poppen als auto’s en vooral, wij klommen in bomen en stookten fikkie op een braakliggend landje. Dat zie ik bij de huidige kinderen anders: meisjes worden vanaf een jaar of drie helemaal bestookt met roze prinsessenattributen. Jongens moeten stoer zijn en piraat. Zelfs een babyzaak heeft al rompertjes in blauw met “stoer” erop en in roze met “lief”  erop. Al vanaf de wieg wordt het verschil dus al benadrukt. De wat stoerdere meisjes komen, ook op de basisschool, nog wel enigszins aan hun trekken, maar de wat lievere jongens worden al vanaf groep 1 door hun leeftijdgenootjes flink aangepakt (als de ouders al niet bang waren dat ze misschien niet flink genoeg waren) en het scheldwoord HOMO laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Als je niet flink genoeg bent, ben je een mietje, een watje, een homo.  Ja, anno 2011.

De sociale druk op jongens en meisjesgedrag is dus veel sterker geworden. De biologische verschillen zijn hetzelfde gebleven. Jongens waren (gemiddeld dus, hè?) altijd al later in hun ontwikkeling dan meisjes, dat is echt niet van de laatste decennia. Toch konden ze altijd heel goed meekomen op het VWO. Waarom nu dan niet meer? Inderdaad, de feminisering van het onderwijs. Maar in het voortgezet onderwijs zijn wel degelijk mannelijke leerkrachten, terwijl in het vmbo, waar de jongens oververtegenwoordigd zijn, vooral mannelijke docenten werken. Waarom vallen er dan bij de overgang van de brugklas naar het VWO of de HAVO zoveel jongens naar beneden? Omdat ze minder goed zijn in samenwerking? Samenwerking, zelfstandig werken en een talige omgeving horen bij de ontwikkelingen in deze samenleving. Wij zijn een postmoderne dienstensamenleving geworden, gericht op overleg, kennis en dienstverlening. Ook samenwerking, overleg en communicatie zijn daarin belangrijk, dus ook in het onderwijs, dat jongeren voorbereidt op hun toekomst. Voor het onderwijs ligt er een taak om te zien of er iets aan de `taligheid’ gedaan kan worden. Maar als je kijkt naar beroemde taalkundigen, dan zijn dat… juist, mannen.

Door de snelle technologische ontwikkelingen is de samenleving meer gericht op inzicht en verwerking, en minder op vaststaande kennis. Toch is het vreemd dat jongens het dan niet juist heel goed doen. Immers, die zijn toch heel goed met techniek en computers? Jongensspeelgoed ligt veel meer in de voorbereidende sfeer dan al dat roze meisjespoppen en schattige diertjes gedoe, zou je zeggen. Om nog maar te zwijgen van alle kindermake-up, glitters en nagellak.

De leefwereld van jongens

Biologie, onderwijs, socialisatie en opvoeding spelen dus een rol. Maar ook de huidige leefwereld van jongeren, van jongens, biedt een paar aanknopingspunten. Ten eerste is het alcohol- en middelengebruik onder jongeren de afgelopen decennia enorm toegenomen, vooral onder, inderdaad, jongens. Deze trend is gesignaleerd en wordt nu vanuit de overheid met campagnes aangepakt. Dat heeft wel resultaat: het alcoholgebruik onder jongeren tot 16 jaar neemt in de laatste paar jaar weer iets af.  Toch heeft nog steeds 35% van de jongens in groep 8 van de basisschool ervaring met alcohol, tegen 22% van de meisjes (cijfers uit 2009, die jongens zijn dus nu 14). En hoewel volgens deze cijfers evenveel jongens als meisjes tussen de 12 en 16 jaar alcohol drinken (38% tegen 37%), is er wel verschil in dat alcoholgebruik: 12% van de jongens drinkt op een weekenddag meer dan 10 glazen, tegen 7% van de meisjes. Van de 16 jarige jongens geeft 58% aan wel eens dronken te zijn geweest, tegen 39% van de meisjes. Bij dergelijke aantallen is het wellicht nuttig eens te kijken naar een mogelijk verband met schoolprestaties van jongens.

Maar ik ben nog niet klaar. Als ik rond een uur of drie, als de scholen voor voortgezet onderwijs uitgaan, bij onze buurtsuper ben, zie ik ze komen. De jonge knullen met hun gelkapsels en glimmende jacks. In groepsverband drommen ze de supermarkt in, op zoek naar: energy drinks. Een snelle rondvraag bij de caissières bevestigt mijn vermoeden. Het zijn vooral de jongens die met meerdere blikjes energy drink de supermarkt verlaten. Iedere dag. Meerdere blikjes. Een blikje energiedrank bevat evenveel cafeïne (85 mg) als een kop sterke koffie. Gemiddeld dan, want er zijn ook merken die veel meer cafeïne bevatten (zoals het superstoere merk Monster met 150 mg ). Daarnaast bevatten energiedranken ook nog eens de stof guarana, dat verwant is aan cafeïne. Juist de 12-, 13-, 14-jarige jongens zijn fysiek nog lang niet zo groot en zwaar als volwassenen (en ook kleiner dan de meisjes, hoewel die dus veel minder energiedrank lijken te drinken). Per kilogram lichaamsgewicht komt de cafeïne in deze energiedranken dus extra hard aan (om nog maar te zwijgen van de enorme hoeveelheid suiker in de energiedranken, 100-150 gram per liter, en de gevolgen die dat heeft voor de bloedsuikerspiegel). De nadelen van energiedranken worden wel onderkend, zij het nog matig. Voor kinderen van 10-12 wordt een maximum van 1 blikje energiedrank per dag aanbevolen. Maar de invloed van deze dranken op jongens is bij mijn weten nog niet onderzocht. Toch zou je je moeten afvragen wat al deze cafeïne met de toch al stuiterende jongenslijven en -breinen doet. Bovengenoemde scholengemeenschap heeft in ieder geval de energiedranken op school verboden. Maar wat er na schooltijd gebeurt, daar heeft de school geen invloed op.

Dan de indrukken. Kijk voor de aardigheid eens naar de aankondiging van het jeugdjournaal en probeer de flitsen en beeldwisselingen eens te tellen. Inderdaad, niet te doen. Toch is het speciaal bedoeld voor kinderen. De kinderen en jongeren van nu leven in een wereld waarin zeer veel indrukken op ze afkomen. Tel daarbij op het zogenaamde multitasken en de voortdurende aanwezigheid van allerlei soorten media, en je begrijpt dat ook hier een probleem kan zijn. Het is heel goed mogelijk dat deze veelheid aan indrukken juist moeilijker is voor jongens. Uit, jawel, hersenonderzoek blijkt dat juist jongens kwetsbaarder zijn voor hersenbeschadiging en ontwikkelingsstoornissen.

Ten slotte de jeugdcultuur. Rondvraag onder jongens in mijn omgeving –uiteraard is dit geen voorbeeld van een gedegen opgezet representatief onderzoek!- levert steevast hetzelfde beeld op: voor meisjes is het nog wel oké om goed op te letten in de klas en je huiswerk te maken, maar onder jongens wordt dit niet `cool’ gevonden. Juist in de leeftijd 12-15 jaar is de groepsdruk en de groepsverwachting van grote invloed onder jongeren.

De huidige populariteit van de trend om alle verschillen tussen jongens en meisjes op te hangen aan verschillen in hersenontwikkeling, is wel te begrijpen. Het geeft een mooie verklaring en we hoeven verder niets te doen, het is immers door de natuur bepaald? In mijn bovenstaande betoog heb ik hopelijk laten zien dat er wel meer aan de hand is, dat er zeer waarschijnlijk niet sprake is van één oorzaak en één ontwikkeling. En dat er in de huidige leefwereld van jongens een paar aanknopingspunten zijn voor verder onderzoek en vooral, grote zorg.

 

Voor meer informatie:

Asha ten Broeke schreef een geweldig boek over de al dan niet vermeende verschillen tussen mannen en vrouwen: “Het idee M/V”
Een mooi maar dubieus voorbeeld van het taliger worden van het onderwijs, is te vinden in het HAVO examen wiskunde. let wel: wiskunde, van 2011. Vraag 1 gaat over het brandstofverbruik van auto’s, vraag 2 gaat over taartpunten die verdeeld moeten worden. Vraag 3 gaat over het uitsterven van onregelmatige werkwoorden in het Engels en vraag 4 heeft als titel: “zijn meisjes beter in taal?”.  (met dank aan Ingrid Glorie, docent)
Voor cijfers over alcoholgebruik zie het Trimbos Instituut: http://www.trimbos.nl/~/media/Themas/7_Feiten_Cijfers_Beleid/NDM%20Jaarbericht%202010.ashx#page=159

Voor informatie over cafeïne in energiedrank, zie: http://gogoguarana.wordpress.com/2010/02/18/onderzoek-gevaren-van-cafeine-in-energiedrankjes/  en wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Energiedrank#cite_note-Oivo-Verbod-0

Verschil in kwetsbaarheid jongens en meisjes: N.J. Nicolai en Th. J. Heeren: Genderspecificiteit in de psychiatrie. http://www.empty-memories.nl/nicolai/genderspecifiteit.pdf
voorbeeld van de grotere kwetsbaarheid van jongens is ook te vinden in de Emancipatiemonitor 2010 van het CBS (pagina 39): “In vergelijking met het gewone basisonderwijs zitten op scholen voor speciaal onderwijs relatief weinig meisjes. In 2009/’10 was een derde van de leerlingen in het speciaal basisonderwijs van het vrouwelijk geslacht, terwijl het basisonderwijs ongeveer evenveel meisjes als jongens telde. Op de speciale scholen was iets minder dan een derde van de leerlingen een meisje.

Onder de zorgleerlingen in het primair onderwijs vertonen veel meer jongens dan meisjes gedrags- en concentratiestoornissen. Ook in het basisonderwijs worden jongens beduidend zwakker dan meisjes beoordeeld op werkhouding en sociaal gedrag (Driessen en Van Langen 2010). Vanaf schooljaar 2003/’04 zijn de speciale scholen op basis van handicaps of stoornissen van de leerlingen onderverdeeld in vier clusters (cbs 2010a). Jongens zijn vooral oververtegenwoordigd in cluster 4: ernstige ontwikkelingsstoornissen. In 2009/’10 was 80% van de leerlingen in dit cluster van het mannelijk geslacht.”

Reacties op dit blog:

Dick van der Wateren, 27 januar 2012:

Goed stuk, dat begin kan zijn van nieuwe aanpak om jongens beter te betrekken bij de lessen. Als je een op een met jongens praat, is mijn ervaring, willen ze heel graag leren en beter presteren. Het gaat o.a. Om het vinden van de juiste toon. Ik denk dat een vrouwelijke docent dat net zo goed kan als een man. Belangrijk is datwe kinderen serieus nemen en naar ze luisteren. Niet meteen met ons oordeel of advies komen. Ook helpt het om een drukke jongen (of meisje) even naar buiten te laten gaan om een rondje te lopen. Geen straf dus, maar even bewegen en een luchtje scheppen. Zolang een schooldag niet begint met een uur sporten voor alle kinderen, kan dat genoeg zijn om er weer even tegen aan te kunnen.

Mieke van Stigt, 28 januari 2012:

Dank je wel voor je mooi reactie! Inderdaad is beweging heel belangrijk, wat dat betreft sluit het huidige onderwijs echt onvoldoende aan bij wat jonge mensen nodig hebben om goed te kunnen leren. Ook is vaak de ventilatie erg beroerd, zodat het scheppen van een luchtje echt heilzaam kan zijn. Daarnaast ben ik het met je eens dat een goed contact, waarin de docent de leerling serieus neemt, essentieel is. De leerling kan meestal heel goed aangeven wat hij of zij nodig heeft!
Inderdaad denk ik dat vrouwelijke docenten net zo goed overweg kunnen met jongens als mannelijke docenten. Enerzijds moeten docenten zich bewust zijn van de verschillen tussen jongens en meisjes, anderzijds moeten ze ook weten dat júist het feit dat de samenleving (en daarmee de docent en de leerlingen zelf ook) zo’n verschil maakt tussen jongens en meisjes, de problemen vergroot!

Jaap Haasnoot:

Ja, dan zijn we toch weer terug bij Rust, Reinheid en Regelmaat ( http://www.optimalegezondheid.com/rust-reinheid-en-regelmaat/ ), en dat is waarschijnlijk terecht. Wat ik interessant vind is wat we met de waarnemingen uit de blog kunnen doen om ons onderwijs waaronder ook de onderwijsomgeving (sociaal, fysiek, mentaal) zo in te richten dat deze optimale voedingsbodem voor leren biedt. Er zijn genoeg aangrijpingspunten lijkt mij zo.

(Dit blog verscheen in november 2011, de reacties heb ik meegenomen)

De Schijf van Vijf is in de supermarkt niet te vinden

Kinderen eten te weinig groente en fruit, volwassenen zijn te zwaar, zo blijkt uit een vandaag  (6 oktober 2011) gepresenteerd onderzoek van de RIVM, dat voor het eerst in 13 jaar volksbreed onderzocht wat Nederlanders precies eten, hoe vaak en wanneer. Op de site van het RIVM staat niets over de oorzaken van het ongezonde eetpatroon, maar wel dat de uitkomsten van dit onderzoek gebruikt kunnen worden om Nederlanders beter te adviseren over hun voedingspatroon èn om het aanbod te verbeteren. De kop van het persbericht op de site luidt: “Veel Nederlanders laten gezonde voeding staan.” De Volkskrant weet in de berichtgeving over het onderzoek (6-10-2011, “Nederlanders eten te weinig groente”) nog te melden dat: “De peiling past in het beleid van het Ministerie, dat mensen zelf keuzen laat maken over hun leefstijl, maar hen wel wil informeren over wat de verstandigste keuzen zijn.”

Nu de praktijk. De supermarkten puilen uit van de samengestelde producten vanuit de voedingsindustrie. Fantasieproducten waaraan suiker, zout en vet is toegevoegd en die langer houdbaar zijn. Verse, onbewerkte groenten, fruit, zuivel en vlees vormen een kleine minderheid van het aanbod. Producten waaraan geen suiker, zout, kruiden of specerijen zijn toegevoegd, zijn steeds moeilijker te vinden, ga zelf maar eens kijken. Van de ruim 250(!) soorten, merken en verpakkingen toetjes maakt ongezoete yoghurt maar een zeer klein deel uit, om maar een voorbeeld te noemen.  Deze trend speelt natuurlijk in op de wensen van de consument, die graag in weinig tijd een maaltijd wil bereiden. En ook op de veranderde smaak van mensen: liever meer suiker, meer zout, meer vet. Daarover valt nog veel te zeggen, maar ook voor degene die bewuster, gezonder wil eten, is het niet eenvoudig om in het oerwoud dat supermarkt heet, de juiste keuze te maken. Het is nog veel moeilijker om met de schijf van vijf in de hand, de boodschappen te doen. Wat daarop staat, lijkt in bijna niets meer op het aanbod in de schappen.

Maar ook in de omgeving waar volwassenen en kinderen met eten te maken krijgen, is het niet eenvoudig de gezonde keuzes te maken, zelfs als je daar bewust op let. In winkelcentra zijn de vette en zoete lekkernijen steevast veel goedkoper en vooral overvloediger aanwezig en opdringerig wat betreft verleidelijke geuren, dan de gezonde varianten. Kantines in bedrijven en scholen ruiken naar frituur (probeer dan nog maar eens tevreden te zijn met je broodje rookvlees) en ook hier zijn de zoete koeken ruimschoots voorradig. De schijf van vijf is steeds verder te zoeken en de (door de geuren aangewakkerde) honger knaagt.

En als je als oplettende moeder je kind gezond wil laten eten, is er nog een valkuil: de verpakte tussendoortjes. De fabrikanten van koeken en andere “tussendoortjes” (een term waarmee de slimme fabrikanten de consumptie ervan als een vanzelfsprekende behoefte definiëren) hebben in de afgelopen jaren een gigantisch en nog immer groeiend aanbod van portieverpakkingen geproduceerd, voornamelijk (maar niet alleen) gericht op kinderen die deze portieverpakkingen mee naar school nemen. Vaak worden deze tussendoortjes als gezond of verantwoord gepresenteerd, ze zijn het echter geen van beide. Zo neemt een willekeurige basisschoolleerling als pauzehapje (rond half elf) een beker of pakje limonade of andere gezoete drank (90 tot 120 kcal) plus een verpakte portie koeken (daar zitten er meestal twee, drie of vijf in!!, gezamenlijk 145 kcal of meer) tot zich. Tezamen minimaal 235 kcal, als tussendoortje!! De voedingswaarde van dit alles is gering, voornamelijk suiker en verzadigde vetten. Ook een portieverpakking als ontbijtkoek `snelle jelle’ staat gelijk aan twee plakken zelfgesneden ontbijtkoek, à 90 kcal. Men adverteert met `weinig of geen vet’, maar het zit vooral vol suiker. Suggesties van mijn kant destijds aan de school van mijn dochter, om deze porties te verbieden, zelf thee met één biscuitje (30 kcal) aan te bieden of alleen fruit toe te staan, werd niet eens overwogen maar meteen geweigerd als zijnde `betuttelend’. Tegelijk echter schiep deze school zelf de omstandigheden waarin mijn dochter met banaan of appel , of zelfs maar met een geopende verpakking waarin één meeneemkoek, een uitzondering was.

Een ander bijverschijnsel van de portiecultuur is de traktatie bij verjaardagen (een zakje chips, à 150 kcal) en het aankomende Sint Maarten: waar je voorheen een snoepje kreeg, krijg je nu een voorverpakte portie, van meerdere snoepjes, een minimars o.i.d. of alweer een zakje chips.  In het dagelijks leven van een kind gaat bijna geen dag voorbij dat het NIET in aanraking komt met een dergelijke `portie’.

Het RIVM wil, in samenwerking met of opdracht van het Ministerie, vooral voorlichting geven over gezonde keuzes. Bovenstaande laat zien hoe de verantwoordelijkheid geheel bij het  (vaak goedwillende)  individu wordt gelegd. Keuzevrijheid is immers het parool. Maar het overzicht is ver te zoeken en de verleiding is groot. Dit is ook wat Sidney Minz al in 1985 schreef, in zijn boek “Suiker en Macht” (1985:222) “De beslissing over zijn persoonlijk lot, voor zover het de gezondheid betreft, wordt direct op de schouders van het individu gelegd, hoewel er overal in de samenleving verlokkingen zijn die het risico voor het individu om een ziekte te ontwikkelen, doen toenemen.” Dit heeft de afgelopen decennia alleen maar aan actualiteit gewonnen. Nog meer is het van toepassingen op kinderen, die, nog minder dan volwassenen, greep en hebben op ( en kennis van) het eigen consumptiegedrag. Zij zijn meer afhankelijk van de omstandigheden, het gedrag van ouders (die meestal onwetend zijn van de enorme hoeveelheden calorieën die zij hun kinderen meegeven) of niet bestand tegen de verleidingen van snoepautomaten op middelbare scholen of de groepsdruk van snoepende leeftijdgenoten.

De voedingsindustrie en de supermarkten hebben helemaal niets te winnen bij een gezond voedingspatroon. Aan gewone melk, groenten en aardappelen valt immers  bijna niets te verdienen. Wel als je er een kant-en-klaar maaltijdproduct van maakt, of een aantrekkelijk tussendoortje, gebaseerd op suiker en vet.  Om de consument tegemoet te komen, wordt er volop geadverteerd met de suggestie van gezond. Terecht wordt door het RIVM daarom niet alleen aan voorlichting gedacht, maar ook aan het aanpassen van het voedingsaanbod. Onderschat wordt echter, hoe moeilijk het is voor consumenten om de juiste keuzes te maken. En hoe groot de rol van de voedingsindustrie, de kantines en de gemaksvoedselaanbieders is.  De schijf van vijf is in de supermarkt, of waar dan ook in het dagelijks leven, nauwelijks te vinden.

Dit blog verscheen in oktober 2011 en heeft sindsdien niets aan actualiteit ingeboet, zie ook deze column op Sociale Vraagstukken van april 2016.

It takes a child to raise a village

Een kind opvoeden tot een gezond en gelukkig wezen hangt af van een gehele gemeenschap, van hoe een gehele samenleving functioneert. Hillary Clinton verwees in haar beroemd geworden toespraak naar een Afrikaans gezegde: “it takes a village to raise a child”, waarbij ze opmerkte dat wij weliswaar meestal niet in een traditioneel dorpsverband leven, maar dat wij de kinderen niet alléén kunnen opvoeden: de gemeenschap waarin wij leven en onze kinderen opvoeden is nog steeds van belang.

Dat geldt ook voor Nederland, hoewel families hier meestal dichter bij elkaar wonen dan in Amerika. Ook in Nederland is het opvoeden een eenzamere aangelegenheid geworden. Door toch de grotere geografische afstand tussen familieleden, maar ook door andere ontwikkelingen zoals individualisering en pluralisering: mensen kiezen vaker hun eigen leefstijl en sluiten daarbij minder makkelijk aan bij hun buren en familie dan voorheen. Ook worden families kleiner: de kunst van het opvoeden kun je minder makkelijk “afkijken” van je broers en zussen, nichten en neven. Daarnaast zijn de eisen die de samenleving aan ouders en opvoeding stellen hoger en ingewikkelder. Een autoritaire opvoeding, waarbij het kind maar heeft te luisteren, sluit niet meer aan bij de toekomstige eisen van zelfsturing waar wij het kind op willen voorbereiden. De meest geschikte opvoeding volgens pedagogen is dan ook een autoritatieve: waarin het kind bijgestuurd wordt door uitleg, gestimuleerd wordt door praten en prijzen en waarin ouders het goede voorbeeld voorleven.

Opvoeden is echter, hoe geïndividualiseerd ook en hoezeer ouders ook hun eigen persoonlijke keuzes maken, geen individuele aangelegenheid geworden. Niet alleen moeten kinderen leren in een samenleving te functioneren, dus tussen en met anderen, nog steeds spelen anderen een belangrijke rol in het leven van het kind. De leidsters van de kinderopvang, de oppas, Opa’s en Oma’s en andere familie, de leraren op de basisschool en later het voortgezet onderwijs, de ouders van de vriendjes en vriendinnetjes waar ze spelen, de sport- en muziekleraren, de volwassenen in de buurt. Een positieve en prettige leefomgeving is heel belangrijk voor het gelukkig en succesvol opgroeien van kinderen: “it takes a village to raise a child”, al ziet die “village” er nu iets anders uit. Een goed voorbeeld hiervan is de straatspeeldag: met elkaar zorgen de ouders uit een buurt ervoor dat de kinderen veilig en leuk kunnen buitenspelen.

Kinderen verbinden

Dan wordt echter ook het omgekeerde duidelijk: hoezeer de kinderen zélf een bindende factor kunnen zijn in een buurt en op scholen. Ouders komen door hun kinderen en in het belang van hun kinderen, bij elkaar om activiteiten te organiseren. Kinderen zelf zijn een sterk bindende factor, en je hoeft maar met een kinderwagen met een pasgeboren baby door het winkelcentrum te lopen om te merken hoe buren je ineens aanspreken die je anders nooit spreekt. Het krijgen van kinderen maakt dat je van een stel een gezin wordt en zelfs in geval van echtscheiding blijf je via de kinderen voor altijd met elkaar verbonden. Het krijgen van kinderen versterkt ook familiebanden: je ouders en schoonouders zijn ook de opa en oma van je kinderen, de kinderen van je zus en broer zijn de neefjes en nichtjes van jouw kinderen. En vooral als je kinderen hebt, blijkt hoe belangrijk de buurt is waarin je woont, voor je kinderen maar ook voor je eigen welbevinden. Kunnen de kinderen veilig spelen, zijn er leuke andere kinderen, hoe is de sfeer met kinderen en volwassenen? Dat is ineens veel belangrijker dan toen je nog geen kinderen had. Maar ook toen gold: een buurt zonder kinderen is een dooie buurt. En als de buurt prettig is voor je kinderen, dan ontstaat en bestaat ook tussen de volwassenen een positieve sfeer van op elkaars kinderen letten, samen leuke dingen doen.

Kinderen zelf zijn dus een belangrijke bindende factor in een familie, in een buurt en in een samenleving. “It takes a child to raise a village”. Dat concept zou centraal moeten staan in programma’s voor buurten, ouders, scholen. Voor een positieve leefomgeving zowel nu als in de toekomst.

 

(Deze tekst is een aangepaste en ingekorte versie van een lezing die ik in juni 2011 hield voor Stichting Present Nederland, als blog verscheen deze tekst in september 2011)